Van rondtrekkende beerhouders naar topgenetica

Authors

  • J. De Smet

DOI:

https://doi.org/10.21825/vdt.v86i6.16163

Abstract

Een kort overzicht wordt gegeven van de geschiedenis van de varkensselectie na Wereldoorlog II. Aanvankelijk speelden rondtrekkende beerhouders hierin een belangrijke rol. De door hen ondersteunde selectie naar een betere vlees-vetverhouding met minder aandacht voor groei, voederomzet en vruchtbaarheid, werd gestimuleerd door berenkeuringen, het varkensstamboek en fokvarkensveilingen. De selectie had voor gevolg dat bijna de hele Belgische varkenspopulatie gebaseerd op het Belgisch landvarken en de piétrain stressgevoelig werd. Voor het opsporen van de stressgevoeligheid werd in de zeventiger jaren van de vorige eeuw de halothaantest op punt gesteld. De inzet van stressnegatieve beren voor de fok van productiezeugen zorgde al snel voor een opmars van het stressnegatieve gen in het Belgisch landras. Vanaf 1985 werden die varkens ingeschreven in een apart stamboek ‘Belgisch halothaan-negatief’. Zo kwam men geleidelijk tot zeugenlijnen die homozygoot stressnegatief waren (AA): het Belgisch negatief ras of BN-ras. In 1981-82 werd de halothaantest stopgezet. Men kweekte verder met de lijnen die stressnegatief waren. Vanaf 1992 werd ook bloedonderzoek mogelijk: met een DNA-test kon het genotype van de dieren op het gebied van stressgevoeligheid opgespoord worden. Door de introductie van kunstmatige inseminisatie (KI) kon men relatief kleine piétrainberen inzetten op de grote zeugen van het Belgisch landras. Daardoor volstond een minder bevleesde zeug om toch tot de beste slachtvarkens te komen. Dus kon men de zeugen opnieuw selecteren op vruchtbaarheid en worpgrootte. Door gebruik te maken van de hybridefoktechniek kon men selecteren op worpgrootte (bij de zeugen) en op bevleesdheid (bij de beren). Bij kruisingen bekomt men veel biggen met voldoende vleesaanzet. Bijna alle slachtvarkens bij ons hebben een piétrainbeer als vader. De technieken gebruikt bij de natuurlijke dekking, de sperma-afname en de kunstmatige inseminatie worden beschreven, samen met de factoren die de bevruchtingsresultaten beïnvloeden. De drachtigheidsresultaten worden voor een belangrijk stuk bepaald door de manier waarop de bronstdetectie uitgevoerd wordt. Op grote fokbedrijven wordt zaad van de beren afgenomen en ter plaatse geïnsemineerd. In andere gevallen gebeurt dit in de KI-centra, waarbij het verdunde sperma na controle op kwaliteit rechtstreeks bij de zeugenhouders wordt afgeleverd die dan zelf de inseminaties uitvoeren. In 2010 werden negen op tien Vlaamse biggen kunstmatig verwekt met sperma uit een erkend KI-centrum.

Published

2017-12-27

Issue

Section

Veterinary Past