Archives - Page 3

  • Stedelijke armoede in Europa
    Vol. 19 No. 1 (2003)

    Het is niet vanwege de recente economische recessie dat  AGORA een nummer aan stedelijke armoede wijdt. Ook gedurende de afgelopen periode van bloei, groei en voorspoed aan het einde van de jaren negentig reikten voor velen in Europa, inclusief de Lage Landen, de toppen van de bomen nauwelijks richting hemel. Integendeel. Dezelfde periode werd eveneens gekenmerkt door toenemende ongelijkheid en andere structurele problemen, waarmee steeds grotere groepen in de stad, al dan niet geconcentreerd in 'probleemwijken', werden geconfronteerd. Ondanks de hardnekkigheid van het fenomeen in onze stedelijke samenleving was 'armoede' als term niet erg populair; vaak werd er liever gesproken over een 'groeiende onderklasse', 'structurele kansarmoede' of 'sociale uitsluiting'. Hoewel vaak nuttige conceptualiseringen van een complex en dynamisch verschijnsel, lijken deze termen ons soms het zicht te benemen op een harde realiteit: armoede bestaat. Dit nummer gaat over die realiteit. Bijdragen uit steden in de Lage Landen en elders in Europa gaan in op verschillende aspecten van het verschijnsel. Nieuwe en langer bestaande vormen van stedelijke armoede worden benoemd en besproken, en verschillende strategieën ter bestrijding van het fenomeen worden uiteengezet en geëvalueerd. Beleidsmatige én politieke kanten van armoede worden aan de orde gesteld, onder andere door middel van een interview met één van Nederlands bekendste armoedebestrijders, dominee Visser van de Rotterdamse Pauluskerk en een interview met een collega-activist die er een hele andere werkwijze op na houdt. Stedelijke armoede als een sociaal-ruimtelijke realiteit kan niet genegeerd worden. Daarom gaat AGORA de confrontatie met deze werkelijkheid aan.
  • Grensgebieden
    Vol. 18 No. 5 (2002)

    "Grens v/m (Grenzen) scheidingslijn; uiterste, einde; de grenzen overschrijden of te buiten gaan verder gaan dan behoorlijk is; geen grenzen kennen mateloos zijn, uitermate groot zijn; er is een grens of er zijn grenzen men moet weten hoe ver men kan gaan; de grens trekken de scheiding aangeven." (uit: Kramers Nederlands woordenboek, 19e druk) Het moge duidelijk zijn: dit nummer van AGORA gaat over grenzen. Wat zijn grenzen precies, hoe beïnvloeden zij het dagelijks leven van omwonenden of zelfs hele steden en regio's en hoe definitief zijn grenzen? Moeten we er naar streven over de grens heen te kijken, bijvoorbeeld als het gaat om de Nederlands-Duitste relatie? Hoe zal het Fort Europa vergaan als zij haar oostgrens opschuift tot aan de grens met Rusland en Oekraïne? En wat gebeurt er op lokaal niveau in Nederland? Hoe staat het met het populaire beleidsadagium van de integrale aanpak en intergemeentelijke samenwerking? Lokale, nationale, supranationale en Europese grensgevallen dus in dit nummer.
  • Postmoderniteit
    Vol. 18 No. 4 (2002)

    AGORA waagt zich in dit nummer aan de 'zeitgeist' die vanaf eind jaren zestig in de westerse wereld rondwaart. Het einde van het Ik? Het einde van de Betekenis? Het einde van de Geschiedenis? Het einde van de Waarheid? AGORA zoekt het dichter bij huis, en ontdekt de postmoderniteit in de gebouwde omgeving, in de polder, in het publieke domein en in de manier waarop mensen hun bestaan ruimtelijk trachten te verankeren én te verdedigen.
  • Globalisering
    Vol. 18 No. 3 (2002)

    Globalisering is misschien wel de ontwikkeling waarmee deze tijd het best gekarakteriseerd kan worden. Er wordt veel over gezegd, geschreeuwd en gevochten. Men voert actie tegen en tegenwoordig zelfs actie voor globalisering. Waarom brengt het zulke hevige sentimenten te weeg? En is het al die ophef wel waard? Wat is er nu eigenlijk nieuw aan globalisering en welke gevolgen heeft het? Wordt de wereld één dorp? Vindt er een culturele vervlakking plaats waarbij straks alleen de eenheidsworst van McDonalds overblijft of vormt uitwisseling van informatie juist de aanzet tot een stimulerende verdieping van cultuur? Wie zijn de verliezers of zijn er alleen maar winnaars Prangende vragen waar we in dit nummer over globalisering een antwoord op willen geven.
  • Leisure
    Vol. 18 No. 2 (2002)

    Dit nummer gaat over toerisme en recreatie. Aan bod komt onder meer een actueel thema als de relatie tussen luchtvaart en toerisme. Daarnaast spreekt Hans van Driem, algemeen directeur van Toerisme Recreatie Nederland, bekend van de website Holland.com, over schaalvergroting in de vrijetijdssector. Die komt bijvoorbeeld tot uiting in de fusie van regionale VW-vestigingen. Verder komt het begrip cultuurtoerisme aan de orde, evenals de planning van toerisme in Zuid-Frankrijk. Ten slotte wordt aandacht besteed aan de Veluwe, waar een discussie woedt over de vraag of het natuur- en recreatiegebied gebaat is bij een beheerste groei van de recreatieve bedrijvigheid, of juist een beperking daarvan.
  • Interstedelijke concurrentie
    Vol. 18 No. 1 (2002)

    De positie van stedelijke centra in de wereldeconomie is sterk in beweging. Tenminste, als je afgaat op de discussies rond internationalisering en liberalisering. Een van de gevolgen van het afnemen van de macht van nationale sta· ten zou kunnen zijn dat juist steden een meer zelfstandige rol krijgen. Zij moeten zich steeds meer gaan inzetten voor een levensvatbaar plekje in de wereldeconomie. Een verschijnsel dat hiervan het gevolg is, concurrentie tussen steden, vormt het centrale thema van dit nummer. Hierin gaat het over de rol van het beeld van de stad en 'city marketing', waarmee steden strijden om de aandacht van investeerders en toeristen. Dit gebeurt niet alleen in grote steden die zichzelf op de kaart zetten met grote evenementen, maar ook in kleinere steden. Ook zij moeten zichzelf profileren om bezoekers en bedrijvigheid te trekken. Het is echter de vraag of stedelijke overheden wel over de middelen en bevoegdheden beschikken om het gedrag van consumenten en investeerders te sturen. Is het überhaupt wel gewenst dat stedelijke overheden dansen naar de pijpen van mobiele consumenten en investeerders?
  • Vrijplaatsen
    Vol. 17 No. 5 (2001)

    In dit nummer van AGORA staat de veelbesproken problematiek van de verschraling van het culturele klimaat in steden centraal. Als gevolg van de toenemde druk op de ruimte in binnensteden wordt het voor bijvoorbeeld beginnende kunstenaars of krakers steeds moeilijker zogeheten woon-werkpanden in de stad te bemachtigen en in stand te houden. Het verdwijnen van deze 'vrijplaatsen' vormt volgens hen een bedreiging voor de subcultuur in de stad, wat weer leidt tot verarming van het gehele culturele klimaat. Deze problematiek wordt inmiddels ook erkend door beleidsmakers, wat in Amsterdam al heeft geleid tot het ontwerp van het zogenaamde 'broedplaatsbeleid'. Dit broedplaatsbeleid wordt echter niet door alle belanghebbende partijen positief beoordeeld. Het komende nummer biedt een overzicht van de uiteenlopende houdingen van de betrokken partijen ten aanzien van de geschetste problematiek.
  • Ruimtegebruik
    Vol. 17 No. 4 (2001)

    In dit nummer staat het thema ruimtegebruik centraal. Een thema dat gezien de vele kritische reacties op de Vijfde Nota sterk leeft in Nederland, maar waar ook in België de laatste jaren de gemoederen hoog over oplopen. Auteurs uit wetenschap, plannings- en ontwerppraktijk en belangengroeperingen zullen dit thema vanuit verschillende invalshoeken belichten en zowel problemen als oplossingen  aan de orde stellen. Is er in Nederland en België sprake van een optimaal ruimtegebruik en een verstandige inrichting van de ruimte? Of zou je eerder van ruimteverspilling moeten spreken? Is Nederland echt wel zo gepland, en België zo chaotisch? En wat leren we uit de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië sinds de federalisatie van de ruimtelijke ordening?
  • Evenementen
    Vol. 17 No. 3 (2001)

    De laatste decennia van de twintigste eeuw werden gekenmerkt door de opkomst van citymarketing. Een van de populairste manieren om een stad of land 'op de wereldkaart te zetten' werd het organiseren van grootschalige internationale evenementen. Jaarlijks voeren steden en landen een felle strijd om de volgende Olympische Spelen, WK of EK voetbal te mogen organiseren. Ook op cultureel gebied willen steden zich zoveel mogelijk manifesteren, bijvoorbeeld via de 'Expo' of door 'Europese culturele hoofdstad' te worden. Hierbij wordt verondersteld dat meer naamsbekendheid automatisch leidt tot meer toeristen, die weer meer omzet voor horeca en detailhandel genereren, en wellicht ook tot meer bedrijfsvestigingen. De mogelijke negatieve effecten (de stad als permanente bouwput, verkeersproblemen, inwoners die zich 'niet meer thuis voelen' in hun eigen stad) worden voor lief genomen of onderschat. Dit nummer van AGORA zal een kritische visie geven op de voor- en nadelen van evenementen voor steden. In Nederland wordt bijvoorbeeld de vraag gesteld hoe ver steden willen gaan om jaarlijkse evenementen te behouden, ondanks de grote overlast die ze voor omwonenden met zich meebrengen. Vanwege het vaak internationale karakter van grootschalige evenementen steken we ook de landsgrenzen over. Hoe kijkt men bijvoorbeeld in Sydney terug op de Olympische Spelen? Heeft Hannover nu wel of niet baat gehad bij het organiseren van Expo2000? En waarom doet Portugal de laatste jaren verwoede pogingen het ene na het andere grote evenement binnen te halen?
  • Nieuwe stedelijke domeinen
    Vol. 17 No. 2 (2001)

    Wat is er toch aan de hand in de Nederlandse steden? Het zorgenkindje van lang geleden is een puber met groeistuipen geworden. De dynamiek is groter dan ooit, de regie kijkt onmachtig toe of drukt juist triomfantelijk zijn stempel. Waar leidt dit heen? Hebben we weer eens te maken met de eeuwige illusie van het nieuwe, of ontstaan hier 'nieuwe stedelijke domeinen'? AGORA plaatst enkele kanttekeningen bij een snelle tijd.
  • Gebied en bestuur
    Vol. 17 No. 1 (2001)

    Hoe relevant zijn de huidige bestuurlagen, hoe verhoudt gemeente zich tot gemeenschap en welke invloed heeft de Europese Unie op de bestaande bestuurlagen van gemeente, provincie en rijksoverheid?
  • Bundeshauptstadt Berlin
    Vol. 16 No. 5 (2000)

    Tien jaar na de hereniging van Oost- en West-Duitsland heeft Berlijn zijn speciale aantrekkingskracht nog steeds niet verloren. Ondanks het feit dat de stad in sommige opzichten meer is gaan lijken op andere steden in Europa, zijn de sporen van dertig jaar deling door de Berlijnse Muur er nog immer voelbaar aanwezig. De tegenstellingen tussen Oost- en West-Berlijn blijven bezoekers aan de stad intrigeren. Bovendien zorgt de stedenbouwkundige metamorfose ervoor dat het straatbeeld keer op keer verandert. Geïnteresseerden kunnen hun hart ophalen aan de nieuwste ontwikkelingen in de inrichting van het stadslandschap. De noodzaak van de vele bouwwerkzaamheden wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de verplaatsing van de Bondsregering van Bonn naar Berlijn. Waar in Bonn als gevolg hiervan gezocht moet worden naar een alternatieve economische basis, is de nieuwe hoofdstad van Duitsland naarstig op zoek naar een gemeenschappelijke identiteit. Het stadsbestuur lijkt deze gevonden te hebben in de ambitie een Europese metropool te worden. In samenwerking met het omliggende gebied Brandenburg probeert Berlijn met behulp van een neoliberaal economisch beleid aan te haken bij de ontwikkelingen in andere grootstedelijke gebieden in Europa. De stedenbouwkundige en economische herstructurering heeft de integratie tussen 'Ossies' en 'Wessies' niet kunnen bespoedigen. Veel Oost-Berlijners hebben moeite zich aan te passen aan de nieuwe economische omstandigheden en herkennen zich niet in de prestigieuze projecten als op de Potsdamer Platz. Zij vormen de 'drop outs' die de metropolitaanse ambities niet bij kunnen benen en steeds minder een beroep kunnen doen op sociale voorzieningen in de vorm van uitkeringen en goedkope huisvesting. Geen wonder dat sommigen terug verlangen naar de tijden van de DDR. In dit nummer van AGORA staat Berlijn centraal als nieuwe hoofdstad van de Bondsrepubliek. Niet alleen wordt ingezoomd op de kansen en problemen van de herenigde stad. Ook ontwikkelingen die in heel Duitsland spelen komen aan de orde. De voormalige hoofdstad Bonn wordt eveneens niet vergeten. In het 'Varia'-gedeelte van dit nummer geven Frans Thissen en Kees de Hoog in aansluiting op het oktobernummer hun visie op de ontwikkelingen in het landelijk gebied. Verder een verslag van het congres van het Nederlands Studie Centrum over de integrale wijkaanpak en artikelen over kantoren en distributiecentra.
  • Het platteland van de toekomst
    Vol. 16 No. 4 (2000)

    In de ruimtelijke wetenschappen is het meestal de stad voor en de stad na. Slechts weinig aandacht gaat daarentegen uit naar het landelijk gebied. Zoals het begrip 'buitengebied' al aangeeft, wordt het platteland vanuit stedelijk perspectief vaak als restruimte beschouwd en daarmee buiten het aandachtsveld gesloten. Weinig onderzoekers wagen zich dan ook buiten de bebouwde kom. Het gevolg is dat de wetenschappelijke productie met betrekking tot het landelijk gebied niet in verhouding staat met de boekenkasten die ieder jaar worden volgeschreven over stedelijke ontwikkelingen. Dit komt ook tot uiting in het onderwijs op universiteiten en in de vakbladen. Ook AGORA besteedt over het algemeen niet veel aandacht aan het platteland. Toch laat de redactie het landelijk gebied zeker niet links liggen. In het besef dat kennisachterstand de belangrijkste reden is voor de relatieve desinteresse, probeert AGORA met dit themanummer een bijdrage te leveren aan een hernieuwde aandacht voor het platteland. De toekomst van het landelijk gebied ligt momenteel voor een belangrijk deel op de tekentafel van de Rijksplanologische Dienst. AGORA ging op bezoek bij Hans van der Cammen en Yvon Hortsen om erachter te komen wat de RPD en de ooit te verschijnen Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening voor het platteland in petto hebben. Vooruitlopend op de Vijfde Nota verscheen een jaar geleden de Nota Belvedere. Volgens historisch-geograaf Henk Baas is deze Nota een positieve stap op weg naar een integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een ander aandachtspunt voor de Vijfde Nota vormt de groeiende vraag naar wonen in het 'groen'. AGORA-redactrice Saskia Heins gaat op basis van haar promotie-onderzoek dieper in op de aantrekkingskracht van het platteland op mensen uit de stad. Ondanks de populariteit van het landelijke woonmilieu staat de leefbaarheid van het platteland nog steeds ter discussie. Volgens Frank van Dam is de inhoud van het begrip 'leefbaarheid' in de loop der jaren echter steeds veranderd. De vraag is voor wie het platteland leefbaar zou moeten zijn. Duidelijk is dat de agrariërs steeds verder in de verdrukking komen. Ook in België is dit het geval, zo laten Etienne van Hecke en Henk Meert zien, hoewel dé strijd om de ruimte in Vlaanderen heviger is dan in Wallonië. Boeren zoeken daarom naar nieuwe mogelijkheden om inkomsten te verwerven. Henrike Vogelzang onderzocht voor haar afstudeerscriptie het alternatief van de zorglandbouw. Of de landbouw zich op het platteland zal kunnen handhaven, zal de toekomst moeten uitwijzen. In het Variagedeelte is ruimte ingelast voor een bespreking van het drukbezochte congres dat AGORA op 5 juni organiseerde naar aanleiding van het themanummer 'Buren en buurten'. Pascal de Decker bekritiseert de doelmatigheid van het Vlaamse huisvestingsbeleid. Verder een reactie van Laura van Rossem op het inmiddels bekende Deltametropoolconcept, dat centraal stond in het aprilnummer. Corine Hoeben analyseert ten slotte de mogelijkheden van LETS.
  • Buren en buurten
    Vol. 16 No. 3 (2000)

    Ter gelegenheid van het congres dat AGORA op maandag 5 juni in samenwerking met SISWO en de Amsterdamse Studievereniging voor Sociaal Geografen organiseert, is dit nummer geheel gewijd aan het thema 'Buren en buurten'. In de artikelen, afkomstig van universiteiten en instellingen in Nederland en Vlaanderen, worden verschillende aspecten van dit thema belicht. Allereerst licht gastredactrice Beate Volker, postdoc-onderzoeker bij de onderzoeksschool ICS en Capaciteitsgroep Sociologie van de Universiteit Utrecht, in de nu volgende bijdrage het spanningsveld tussen buren en buurten nader toe: "Onderzoek rond buren en buurten geniet de laatste jaren steeds meer aandacht. Niet alleen de wetenschap, ook populaire media wijden uitzendingen en artikelen aan dit onderwerp. Met dit themanummer en het hieraan verbonden congres gaat ook AGORA mee in deze trend. Maar waar komt deze belangstelling vandaan? Waarom interesse voor lokale gemeenschappen in een tijd waarin juist een wereldwijde buurtgemeenschap kan ontstaan, onafhankelijk van ruimtelijke beperkingen? Is het niet zo dat we onze buren nauwelijks nog zien, omdat we door het vele werk toch bijna nooit thuis zijn? Bovendien hebben we hen steeds minder nodig. Zorg, hulp met allerlei karweitjes, advies en vermaak zijn in de huidige samenleving meer en meer taken van instituties geworden, van staat en markt. Een mogelijke reden voor de hernieuwde belangstelling voor 'buren en buurten' is dat men wil weten of de buurt er inderdaad 'minder toe doet'. Men wil weten of er nog wel sprake kan zijn van een gemeenschap onder buren. Vertaald naar onderzoek leidt dit tot een aantal vragen die aan de orde moeten komen. Wat voor relaties hebben buren met elkaar? Zien buurten waar men contact heeft met elkaar er anders uit dan buurten waar men elkaar nauwelijks kent? Heeft het type woning waarin men woont invloed op de frequentie en aard van burencontacten? Heeft de buurt effect op individueel gedrag en individuele ontplooiingsmogelijkheden? Het intrigerende aan het onderzoek naar buren en buurten is dat het vraagstellingen uit de sociologie en de geografie combineert. Binnen de sociologie wordt veel onderzoek gedaan naar sociale netwerken, relatievorming en recentelijk ook steeds meer naar de effecten hiervan. In hoeverre ruimtelijke inrichting van belang is voor het aangaan en het onderhouden van relaties is tot op heden echter nog niet voldoende onderzocht. In de geografie wordt de compositie en ruimtelijke inrichting van buurten bestudeerd en worden buurtkenmerken vergeleken maar er wordt niet of nauwelijks ingegaan op concrete relaties onder buren. Op het punt, waar beide disciplines empirisch en theoretisch samenvallen, is er nog weinig systematische kennis. Het onderzoek dat er is, beperkt zich meestal tot vergelijkingen van bepaalde buurten; het zijn casestudies die meer illustratief dan representatief zijn. Maar ook representatief sociologisch onderzoek onder buren is er beslist niet veel. Voor zover ik weet is het PRESOS-onderzoek uit 1987 het enige representatieve onderzoek onder buren. Hier zijn er helaas zo goed als geen buurtkenmerken opgenomen. Recentelijk is in Utrecht een grootschalige survey afgerond waar zowel buurtkenmerken als relaties onder buren bestudeerd worden. De resultaten van dit onderzoek zijn binnenkort beschikbaar. De lokale gedetermineerdheid maakt burenrelaties bijzonder: men kan er niet onderuit om elkaar af en toe te zien, sommige dingen over elkaar te weten en de ruimte in een buurt met elkaar te delen, ook al heeft men niet direct voor elkaar gekozen. Wat weten we nou over relaties onder buren? Buren zijn belangrijk voor praktische steun, hulp die vrijwel direct nodig is en in hulpsituaties die niet per se lang zullen blijven duren. Het cliché van het lenen van een kopje suiker is een sprekend voorbeeld hiervan. Daarbij zijn burenrelaties vrijwel altijd zwakke relaties: men is niet gauw een hechte vriend van zijn buurman. Juist daarom zijn burenrelaties een goede indicator voor sociale cohesie: het is niet bijzonder dat men veel contacten onderhoudt met vrienden of familieleden, maar als men veel, gevarieerde en frequente contacten heeft met zwakke relaties, zoals buren, is dat veel opmerkelijker. Cruciaal voor de frequentie van contacten onder buren zijn twee factoren: ten eerste de tijd die men doorbrengt in de buurt en ten tweede de 'tijdshorizon' die men in de buurt heeft. Zo hebben huiseigenaren bijvoorbeeld meer contact met buren dan huurders, simpelweg omdat ze langer in de buurt blijven wonen en daardoor ook meer voor de buurt doen. Ouderen en families met kinderen hebben meer contacten met buren omdat ze vaker in de buurt aanwezig zijn. Wat waarschijnlijk ook een belangrijke rol speelt voor het aangaan en onderhouden van relaties onder buren zijn de voorzieningen in een buurt. Postkantoren, huisartsen, buurtcentra, scholen, speeltuinen zijn ontmoetingsplaatsen waar mensen contact leggen. Door de tijd heen zijn lokale gemeenschappen wel veranderd. Ze zijn opener geworden en mensen zijn minder afhankelijk van buren. Maar dat wil niet zeggen dat burenrelaties verdwijnen. In sommige opzichten neemt het belang van de buurt waarschijnlijk juist toe. Werk wordt bijvoorbeeld steeds flexibeler, mensen werken vaker in deeltijd en steeds meer thuis. Hierdoor zullen mensen ook vaker thuis zijn, vaker in de buurt."
  • De Deltametropool
    Vol. 16 No. 2 (2000)

    Begin 1998 publiceerden de wethouders ruimtelijke ordening van de vier grote steden een ,gezamenlijke visie op de toekomstige inrichting van het gebied dat tot dan toe bekend stand onder de naam 'Randstad'. Het initiatief kreeg de naam Deltametropool. Vervolgens werd het lange tijd stil, maar eind 1999 kwam de Deltametropool opnieuw opvallend in de publiciteit. Inmiddels hebben ook acht middelgrote Randstadgemeenten en diverse belangengroepen zich bij de Deltametropool aangesloten. Wat houdt deze visie eigenlijk in, hoe verhoudt de Deltametropool zich tot de aanstaande Vijfde Nota en hoe denkt de vakwereld over dit initiatief? Meer hierover in dit nummer van AGORA.
  • Eilanden
    Vol. 16 No. 1 (2000)

    Eilanden zijn voor lV-makers, geografen en antropologen fascinerende verschijningen. De eigenlijke betekenis ("Een stuk land, aan alle zijden omringd door water") en de bredere betekenis ("eilanden van welvaart of armoede") wijzen beide op isolement, op een status aparte. Het is vooral de ruimtelijke afzondering die leidt tot beschouwingen over eilandculturen en over het positieve en negatieve van segregatie.In het eerste nummer van de nieuwe eeuw neemt AGORA voormalige, bestaande en nieuwe eilanden onder de loep. Bestaat de eilandencultuur nog op ingepolderde Nederlandse eilanden? Komt de populariteit van eilanden als nieuwbouwlokatie alleen voort uit het wonen aan het water of speelt ook het eilandgevoel een rol? En wat is het eilandengehalte van duurdere nieuwbouwprojecten in armere stadswijken?
  • Stad & Milieu
    Vol. 15 No. 5 (1999)

    De stad en milieu. Ondanks het besef dat zonder aandacht voor het milieu de stad onleefbaar wordt, staan de twee termen vaak nog op gespannen voet, zoals alle protesten tegen de autovrije zondag recentelijk illustreerden. Ook op andere gebieden is het onderwerp actueel in de planvorming en de ontwikkeling van beleid. Termen als geluidsbelasting en duurzaam bouwen zijn tegenwoordig dagelijkse kost voor veel ambtenaren. Milieufondsen schieten als paddestoelen uit de grond, en bij elk nieuwbouw- of herstructureringsproject worden groen- en/of watervlakken als de oplossing gezien voor verpaupering. Maar milieu in de stad gaat verder: van witte fietsen tot betaald parkeren, overal zit een milieudoelstelling achter. AGORA zal in het volgend nummer bekijken of alle goede bedoelingen ook in de leefomgeving terug te vinden zijn.
  • Zeeland
    Vol. 15 No. 4 (1999)

    Eeuwen lang werd er in Zeeland gestreden tegen het water. Bij de watersnoodramp van 1 februari 1953 kwamen 1835 mensen om het leven. Als reactie op de ramp werd gestart met het grootste en kostbaarste infrastructuurproject in de Nederlandse geschiedenis: het Deltaplan. Maar water brengt ook voorspoed. De waterrijke omgeving van Zeeland is nu een belangrijke toeristische trekker en in het verleden was de handel over water een belangrijke bron van inkomsten. De overzeese sporen van deze tochten zijn nog steeds zichtbaar, in de eerste plaats natuurlijk in de vorm van Nieuw-Zeeland. Ook in de Verenigde Staten is de naam Zeeland nog zichtbaar in plaatsnamen: Zeeland, North Dakota (197 inwoners) en Zeeland, Michigan (5417 inwoners). Dit nummer brengt AGORA een bezoek aan Zeeland, Nederland. Liefhebbers kunnen zelf op bezoek gaan bij Zeeland, Michigan: http://www.ci.zeeland.mi.us.
  • Kunst
    Vol. 15 No. 3 (1999)

    Het volgende nummer van AGORA zal gaan over het thema kunst. Aan een definitie van kunst zullen ons hierbij zeker niet wagen, wel gaan we in op de betekenis die kunst kan hebben voor de (openbare) ruimte en de mensen die zich hierbinnen bewegen. Bijvoorbeeld op kunst als de motor van grote ruimtelijke projecten of juist van langzamere verschuivingen in stedelijk grondgebruik. Economisch achtergebleven stedelijke lokaties zijn vaak incubatiemilieus voor kunstenaars, in de ruime zin des woords. Kunst, of meer concreet, culturele voorzieningen, kunnen ook op kortere termijn een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van stedelijke centra. Kunst is een belangrijk consumptiegoed waar direct en indirect, bijvoorbeeld door de aangetrokken toeristen, veel profijt mee behaald kan worden. Hoe wordt kunst gebruikt bij de inrichting van nieuwe en bestaande openbare ruimte? Hoeveel geld hebben gemeenten hieraan te besteden en wie beslist over de besteding hiervan? Antwoorden hierop in de volgende kunstzinnige AGORA.
  • Vakantie
    Vol. 15 No. 2 (1999)

    We bereiden ons voor op de zomer met een themanummer over vakantie. Naast een overzicht van de populairste bestemmingen, geeft AGORA een kijkje achter de schermen van een hotelboerderij. Verder aandacht voor cruiseschepen in Amsterdam en een reis van honderd jaar geleden. Tegenwoordig blijken vooral verre bestemmingen favoriet. AGORA verkent de markt voor avontuurlijke vakanties, terwijl de redactieleden hun favoriete bestemmingen laten zien!
  • Grote-stedenbeleid
    Vol. 15 No. 1 (1999)

    AGORA opent 1999 met een themanummer over het grote-stedenbeleid.Onder deze noemer tracht de overheid al enige jaren de problematiek van grote steden integraal te lijf te gaan. Sociale achterstand, gebrekkige integratie van etnische minderheden en economische activiteiten die te weinig banen scheppen, moeten uiteindelijk tot het verleden gaan behoren. Naast een overzicht van het grote-stedenbeleid ook aandacht voor ervaringen 'uit het veld'.
  • Water
    Vol. 14 No. 5 (1998)

    De afgelopen tijd is weer pijnlijk duidelijk geworden dat een groot deel van Nederland onder de zeespiegel ligt. Ondergelopen weilanden en woningen, weggespoelde tuinen en ingestorte kassen bepaalden het nieuws. In het decembernummer van AGORA staat dan ook 'water' centraal. Hierbij wordt vooral gekeken naar de rol die het water in de ruimtelijke ordening speelt of kan spelen. Een interview met Rijkswaterstaat, de functie van waterschappen en het duurzaam gebruik van water zijn enkele onderwerpen. Ook komt aan bod hoe Nederlandse waterkennis wordt gebruikt in het buitenland en nemen we een kijkje op een woonboot. In AGORA vindt u een stroom aan informatie!
  • Religie
    Vol. 14 No. 4 (1998)

    Religie is niet bepaald een thema dat men snel met de in AGORA gangbare onderwerpen associeert. Ten onrechte, zo zal uit dit nummer blijken. De tegenstelling tussen katholieken en protestanten uit zich in de ruimtelijke spreiding van beide geloofsgemeenschappen. Deze spreiding komt aan bod in het openingsartikel. Hoewel in de laatste decennia zowel de katholieke als de protestantse invloed in de samenleving sterk is afgenomen, bestaat er nog altijd een protestantse biblebelt. Ook de niet-christelijke godsdiensten, de islam voorop, zijn erg ongelijkmatig over het land verspreid, met een sterke concentratie in de grote steden. AGORA wijdt dan ook een artikel aan locatie, vormgeving en invloed op de omgeving van moskeeën in Amsterdam. Een bijzondere vorm van geloofsbeleving is de bedevaart. Deze voert lang niet altijd over de landsgrenzen. Ook in Nederland zijn nog honderden bedevaartplaatsen te vinden, waarvan een groot deel nog jaarlijks door duizenden gelovigen bezocht wordt. De specifieke geografische en architectonische aspecten van deze bedevaartlocaties warden in deze AGORA belicht. In de visie wordt aandacht besteed aan de inpassing van religieuze gebouwen in nieuwbouwwijken. Verder komen in deze AGORA de huisvesting van religieuze gemeenschappen in Amsterdam-Zuidoost en een visie op de ontwikkelingen van begraafplaatsen aan bod. En wat, tot slot, te denken van een makelaar die zich gespecialiseerd heeft in religieus vastgoed?
  • Media
    Vol. 14 No. 3 (1998)

    Ook deze keer kan de lezer zonder tussenkomst van muis of toetsenbord kennis nemen van het nieuwste nummer van AGORA. Via het inmiddels traditionele, maar nog wel lekker tastbare, medium tijdschrift zet de redactie in dit nummer een aantal ontwikkelingen rond nieuwe en traditionele media in de schijnwerpers. Media hebben altijd al de functie gehad om dichtbij te halen wat ver weg is. Maar niet alleen wat van ver komt is lekker. Lokale media brengen wat dichtbij is nog (steeds) dichterbij. Wei is er steeds minder sprake van eenrichtingsverkeer tussen zender en ontvanger. Nieuwe media zijn interactief, zowel om de materiële behoeften te bevredigen –denk aan teleshoppen- als om onze ideële behoeften te bevredigen, zoals bij interactieve besluitvorming. Soms ook maken de nieuwe media ver weg wat eerst dichtbij was: het contact van mens tot mens. Dan is voelbaar dat nabijheid essentieel blijft.
  • Haaglanden
    Vol. 14 No. 2 (1998)

    In dit nummer zet AGORA de regio Haaglanden in de schijnwerpers. De absolute blikvanger binnen deze regio is uiteraard de residentie Den Haag. Een stad die volop in ontwikkeling is en van haar traditionele, ietwat dorpse imago af wil. Den Haag wil een metropool warden en is bereid daarvoor forse investeringen te doen. Het stadhuis was enkele jaren geleden een eerste aanzet in die richting. De komende jaren zal bovendien uit de 'grootste bouwput van Nederland' het Nieuwe Centrum van de stad verrijzen. De stedenbouwkundige en architectonische aspecten van de meest in het oog springende bouwprojecten van 'Nieuw Centrum' zullen in dit nummer warden belicht. Als woonmilieu stand Den Haag eigenlijk altijd al hoog aangeschreven en dat wil men graag zo houden. Evenals in de andere grote steden zal ook in en om Den Haag de komende jaren veel gebouwd moeten warden. Hierbij wordt de gemeente echter geplaagd door ruimtenood en een niet al te toeschietelijke houding van de randgemeenten en de provincie. Ook dit aspect wordt in AGORA belicht. De regio Haaglanden is echter meer dan Den Haag alleen. Zo is er bijvoorbeeld het Westland, waar een deel van de kassen plaats moet gaan maken voor bedrijfsterreinen, woningbouw en recreatie. Welke ontwikkelingskansen krijgt het Westland met dit meer gevarieerde functie-aanbod, en kan dit gebied wellicht een oplossing bieden voor de ruimtenood van Den Haag? Daarnaast is er in dit nummer aandacht voor ontwikkelingen in de regio als geheel. Hierin komen onder andere de aspecten segregatie naar inkomen en etniciteit, en het economisch profiel van de regio aan de orde.
  • Criminaliteit
    Vol. 14 No. 1 (1998)

    Volgens cijfers van het CBS loop de kleine criminaliteit in Nederland terug: er zijn minder slachtoffers van diefstal, vernielingen, geweld, doorrijden na een ongeval et cetera. Criminaliteit is een breed begrip en staat onmiskenbaar de laatste tijd meer in de publieke belangstelling. Niet in de laatste plaats als gevolg van de brede maatschappelijke vertakkingen van fenomenen zoals beursfraude, spraakmakende rechtszaken tegen grote drugscriminelen en zinloos geweld. In dit nummer van AGORA wordt aandacht besteed aan een aantal ontwikkelingen op verschillende schaalniveaus van het thema criminaliteit. Zo is het Ministerie van Justitie recent een project gestart om met behulp van justitiebureaus op buurtniveau, in samenwerking met alle betrokken partijen, een beter resultaat te bereiken bij de bestrijding van de lokale criminaliteit. Een ander onderdeel van dit thema zijn de beschikbare statistieken rand criminaliteit: als onderlegger voor veel beleid onmisbaar maar ook vol valkuilen en interpretatiemogelijkheden. Criminaliteit en drugs vormen een hecht duo. Dit probleem heeft naast haar lokale betekenis een duidelijk internationale dimensie. In een artikel warden de belangrijkste productiegebieden in de wereld en de aanvoerroutes in beeld gebracht waarmee het mondiale karakter van dit probleem treffend in beeld wordt gebracht.
  • De kust
    Vol. 13 No. 5 (1997)

    De Nederlandse kust is een interessant gebied voor geografen en planologen. Niet alleen vormt het een scherpe scheidslijn tussen land en water, het is ook een arena waar allerlei belangen elkaar treffen: de kust als natuurgebied, de kust als recreatiegebied en de kust als woon- en werklocatie. De belangrijkste actoren in deze arena zijn de rijksoverheid, de provincies, de waterschappen, de kustgemeenten en de natuurorganisaties. Zij moeten rekening houden met de belangen van bewoners, recreanten en toeristische industrie. In het openingsartikel wordt een korte schets gegeven van de kansen en bedreigingen bij de handhaving van de kust, en de rol van de rijksoverheid daarin. De wezenlijke veranderingen in de kustzone, zoals zeespiegelstijging, winning van zand en aardgas, bebouwing van de kustzone en kustuitbreidingsplannen, vragen een stevige planologische inspanning om de kustlijn op zijn plaats te houden. Ook neemt AGORA een kijkje in de keuken in Zandvoort. Elke zichzelf respecterende badplaats probeert een plaats te verwerven op de toeristische kaart. En dat verloopt niet zonder slag of stoot. Het duingebied is van oudsher een vestigingsgebied geweest, en heeft een eigen bewoningsgeschiedenis en bewoningspatroon. AGORA steekt zijn kop in het zand en blikt terug. De kust nodigt uit tot uitbreidingsplannen . Regelmatig duiken er allerlei kustprojecten waarvan het plan Waterman, een vliegveldlocatie en de tweede Maasvlakte de bekendste zijn. Verder wordt er aandacht besteed aan de kunst -en het achterliggende economisch belang- van het bouwen van zandkastelen. Kortom, een thema dat u uitnodigt voor een strandwandeling.
  • Toekomst
    Vol. 13 No. 4 (1997)

    Met het jaartal 2030 warden we geprikkeld om na te denken over het Nederland voor de komende generaties. We proberen eens in te denken wat de omstandigheden zullen zijn waaronder mensen zullen wonen, werken en recreëren . Met het extrapoleren van wat huidige ontwikkelingen komen we er niet. Daarvoor is de tijdhorizon te ver. Het denken in de tijd heeft niet alleen de afgelopen maanden een respectabele berg studies en verkenningen opgeleverd, maar zal dat ook de komende maanden doen. Kennelijk is er weer een moment in de tijd aangebroken om vooruit te blikken. In dit nummer van AGORA blikken wij op verschillende manieren mee. In de Woonverkenningen voor het jaar 2030 kijken we in het volkshuisvestelijke koffiedik. De constatering dat tachtig procent van de woningen in dat jaar er nu reeds staan, relativeert enigszins. Verschillende toekomstscenario's voor ons land worden op hun economische perspectief beoordeeld door Lambooy. Vanuit het Nederlands lnterdisciplinair Demografisch lnstituut (NIDI) wordt de bevolkingsontwikkeling en de hiermee gepaard gaande ruimtelijke verdeling belicht.
  • Kleine luchtvaart
    Vol. 13 No. 3 (1997)

    Terwijl er in Nederland een waar luchtvaartdebat woedt met als inzet de uitbreiding van Schiphol, blijft een ander onderdeel van het lucht vaartbeleid in Nederland onderbelicht: de rol en positie van de kleine luchtvaart. Naast de Perspectievennota Toekomstige Nederlandse Luchtvaart lnfrastructuur (TNLI) is de Perspectieven Nota Kleine Luchtvaart lnfrastructuur (KLI) verschenen. Onder de kleine luchtvaart wordt verstaan klein zakelijk, recreatief, les- en maatschappelijk luchtverkeer (zoals inspectie vluchten van brandweer, kustwacht en politie). Uit onderzoek blijkt dat een even groot deel van de bevolking ernstige hinder ondervindt van de verschillende vormen van deze kleine luchtvaart zoals reclame-sleepvliegtuigjes. De spreiding van de hinder vertoont weinig relatie met de aanwezigheid van luchtvaartterreinen. In dit nummer wordt de positie van de kleine luchtvaart geschetst en op een aantal aspecten daarvan wordt nader ingezoomd. Zo wordt onder meer stil gestaan bij de traumahelikopter in het kader van het maatschappelijk luchtverkeer. Maar ook vormen van luchtverkeer die niet in de nota KLI zijn opgenomen, zoals het zweefvliegen, warden belicht. Ook hier blijkt er strijd om de schaarse ruimte.
  • Ruimtelijke ordening en sport
    Vol. 13 No. 2 (1997)

    Sport is goed en gezond voor de mens; toch is in de ruimtelijke ordening de sportsector waarschijnlijk de meest onderbelichte sector. Veel sportbeoefenaren maar ook sportbewonderaars trekken vooralsnog aan het kortste eind. Aan de rand van Amsterdam moet een groot tennispark verdwijnen, om plaats te maken voor de Bank. In Amerika ligt dit anders. Daar bevinden sportvelden zich nog te midden van woonwijken . Van deze accommodaties wordt een paar keer per week gebruik gemaakt. Toch zit er enige vooruitgang in het denken over ruimtelijke planning. Zowel op rijks- als gemeentelijk niveau begint men in te zien dat de nabijheid van sportvoorzieningen bijdraagt aan de leefbaarheid van een wijk. 'Rood' en 'groen' komen op de stadsplattegronden meer en meer met elkaar in evenwicht. Daarnaast warden steeds meer multifunctionele sportaccommodaties ontwikkeld voor een populatie die meer tijd over heeft om te ontspannen. In dit themanummer wordt stilgestaan bij de invloed van sport op de ruimtelijke ordening. Hoe warden sport- maar ook recreatieve voorzieningen gepland op een Vinex-locatie? En hoe staat het met het gemeentelijk- en rijksbeleid ten aanzien van sportvoorzieningen? Ook wordt nader ingegaan op de (matige) architectuur van sportvoorzieningen en krijgt de lezer een antwoord op de vraag of multifunctionele sportcentra een aantrekkelijke belegging vormen. Laat Ajax gewoon drie wedstrijden per week thuis spelen!
  • Multinationale horeca
    Vol. 13 No. 1 (1997)

    De snackbar op de hoek, het familiehotel, de chinees of de pizzeria hebben er de laatste jaren geduchte concurrenten gekregen van internationaal opererende hotel-restaurant- en café-ondernemingen. Veranderingen in onze eet- en drinkgewoonten hebben ook ruimtelijke consequenties. De groei van horecavestigingen in de vorm van fastfoodketens heeft de afgelopen tien jaar ontegenzeggelijk zijn sporen achtergelaten in het (stedelijke)landschap. Zo vormen de moderne totempalen met logo's bakens voor de reiziger langs de snelwegen en hebben ze een zeer zichtbare plek opgeeist in onze binnensteden. De opmars van deze buitenlands ketens zet zich door, zowel in meer vestigingen van bestaande ketens alsook in nieuwe formules die een start zullen gaan maken. In dit themanummer wordt onder meer een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de buitenlandse restaurants in Nederland en van de actuele stand van zaken op het specifieke gebied van de multinationale horeca. Nader wordt ingezoomd op de opmars van de Ierse pubs in ons land en op het spanningsveld dat horeca kan oproepen in een binnenstedelijke situatie. Daarnaast staat een 'eetsociologische' kijk op horeca op de menukaart van dit nummer.
  • Knooppunt Arnhem-Nijmegen
    Vol. 12 No. 5 (1996)

    In dit nummer van AGORA staat het Stedelijk Knooppunt Arnhem-Nijmegen centraal. Getuige een onlangs verschenen evaluatierapport gaat het gebied het voor de wind: op schema lopende, ambitieuze plannen gaan de Nijmegenaar en Arnhemmer van (nieuw) werk voorzien, huisvesten en laten ontspannen. Deze op het eerste oog 'gebundelde' samenwerking is niet altijd even vanzelfsprekend geweest. Lange tijd hebben Arnhem en Nijmegen zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Naast natuurlijke barrières (Rijn en Waal) hebben ook historische, culturele en religieuze achtergronden ervoor gezorgd dat beide steden in verschillende richtingen hun groei doormaakten; Arnhem meer als bestuurs- en kantorenstad, Nijmegen meer als universiteits- en bedrijvenstad. Sociale problemen, ruimtenood en vervoersvraagstukken gaven vanaf eind jaren tachtig aanleiding voor een verbeterde onderlinge verstandhouding. Tezamen gaat men voortaan de problemen te lijf. In het interview is de voorzitter van het Projectbureau-KAN aan het woord. Welke kansen en bedreigingen zijn er in het gebied aanwezig? Op compacte wijze wordt vervolgens weergegeven wat vooraf is gegaan aan de totstandkoming van het KAN. Is het KAN nu wel of geen stadsprovincie? In Visie is het KAN in Europees verband geplaatst. Vervolgens warden twee speerpunten van het beleid besproken. De geplande infrastructuur zoals Hogesnelheidslijn, Betuwelijn en het Multimodaal Transport Centrum Valburg is allesbepalend. Daarnaast wordt besproken of er in het KAN-gebied ruimte is voor echte toplocaties voor kantoren, de zogenaamde 'Qualtity-Kan locations'? Tussen deze gebouwde omgeving zal een groene long voor de recreatieve en toeristische functie tussen beide steden moeten zorgen Het gebied kent, zoals uit de artikelen naar voren komt, weinig bedreigingen. Men is zeer positief gestemd. Toch is het niet onbelangrijk te vermelden dat het aantal (geografie)studenten dat zich om het KAN-gebied kommert zeer gering is. Is het te complex of niet interessant genoeg?
  • Buurtbeheer
    Vol. 12 No. 4 (1996)

    Het thema van dit nummer van AGORA lijkt eenvoudig: buurtbeheer. Deze eenvoud is echter bedrieglijk. De eerste vraag is wat buurtbeheer eigenlijk is. Letterlijk zegt de term niets anders dan dat het gaat om activiteiten gericht op het beheren van de buurt. Dit roept vragen op als: om welke activiteiten gaat het, en om welke activiteiten zou het moeten gaan, welke doelstellingen worden daarbij gehanteerd, en zouden daarbij gehanteerd kunnen warden, wie houden zich in de praktijk met buurtbeheer bezig, en wie zouden dat kunnen of moeten zijn, welke economische factoren spelen een rol en hoe wordt bepaald of bepaalde vormen van buurtbeheer effectief zijn. In het themagedeelte van dit nummer wordt een aantal aspecten van buurtbeheer behandeld, en waar mogelijk met elkaar in verband gebracht. In Visie vraagt Paul Schilfgaarde aandacht voor de vrije markt als mechanisme dat kan zorgen voor de realisatie van een aantal doelstellingen van het buurtbeheer. AGORA-redacteur Eddy Bleeker stelt daartegenover dat een aantal van de taken die tegenwoordig vaak aan buurtbeheer warden toebedeeld, in feite tot het takenpakket van de gemeente of de deelraad behoren. In een interview spreekt de Utrechtse socioloog Hortulanus zich uit over een aantal aspecten van buurtbeheer, sociale structuur, bewonersparticipatie en leefbaarheid. Rients Dijkstra behandelt de relatie tussen buurtbeheer en economische factoren en Paul Oostveen vertelt over buurtmonitoring- of buurtinformatiesystemen. Verder is er een artikel van redacteur Peter Gramberg over de wijk Lombok in Utrecht en geeft Joost Bos een overzicht van het werk van een aantal buurtontwikkelingsmaatschappijen. Behalve buurtbeheer komen in dit nummer allerlei andere onderwerpen aan de arde: theaters, corridors, mobiliteit, spelende kinderen, Kopenhagen en IJburg. Aan deze nieuwe Amsterdamse uitbreiding zijn twee artikelen gewijd. De gemeentelijke projectgroep licht haar ontwerp toe; studenten uit verschillende Europese landen laten zien dat er ook alternatieven zijn. Verder een overzicht van in dit jaar verschenen proefschriften.
  • Besluiten over ruimte
    Vol. 12 No. 3 (1996)

    Het thema van deze AGORA is de relatie tussen ruimtelijke ordening en besluitvorming. De ruimtelijke ordening wordt geconfronteerd met verschuivende en/of vervagende grenzen of juist met opdoemende nieuwe grenzen. De Europese eenwording leidt tot vervaging van de binnengrenzen en tot een sterkere vervlechting van regionale vraagstukken. Dit roept de vraag op wat het optimale schaalniveau voor regionale en lokale overheden is, en hoe moet warden omgegaan met grensoverschrijdende beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Hoe moeten de verschillende ruimtelijke autoriteiten op elkaar warden aangesloten? En hoe kan warden omgegaan met de cultuurverschillen in regio's die tot voor kart gewend waren hun ruimtelijke ordening zelfstandig vorm te geven? Een andere vraag is hoe burgers en maatschappelijke partijen meer bij besluitvormingsprocessen te betrekken. De noodzaak hiertoe wordt in de complexe wereld van vandaag steeds meer gevoeld. Maar hoe ervoor te zorgen dat inspraak enerzijds geen holle frase, maar anderzijds ook geen inhoudsloze chaos, wordt? Om burgers en andere maatschappelijke partijen in een eerder stadium, en op een zinvolle wijze, bij het planproces te betrekken, is het nodig hun bijdrage op een gestructureerde manier vorm te geven. De hier geschetste problematiek is te complex om binnen een uitgave in AGORA in alle volledigheid te behandelen. De artikelen en interviews die wij hier bieden geven een eerste aanzet tot inzicht in enkele aspecten van genoemde problemen; ze geven bovendien zicht op het verschil in de manier waarop in Europees en in Nederlands verband over besluitvorming en ruimtelijke ordening wordt nagedacht.
  • Landelijk gebied
    Vol. 12 No. 2 (1996)

    Landbouw is nog altijd de belangrijkste economische drager in het minder verstedelijkte deel van Nederland. Het belang van de sector zit vooral in de toeleverende en verwerkende bedrijvigheid die gegenereerd wordt. De verwachting is echter dat de sector verder zal krimpen, zeker wat betreft werkgelegenheid. In een aantal regio's zijn de gevolgen daarvan nu al voelbaar. Daar is het hard nodig dat andere economische motoren gestimuleerd warden. 'Recreatie' blijkt in veel gevallen het toverwoord te zijn. Hans Hillebrand en Niels van den Eeden van het LEI behandelen het ruimtelijk beleid ten aanzien van landelijk gebied: het koersenbeleid van de Vinex en het natuurontwikkelingsbeleid van ondermeer het Structuurschema Groene Ruimte. Een interessante opmerking in hun bijdrage is dat agrariërs in veel gevallen onbezoldigde natuurbeheerders zijn. Ook het jongste lid van de familie Vernieuwing wordt genoemd: plattelandsvernieuwing. In een ander artikel wordt kart beschreven hoe het daar mee staat. Plattelandsvernieuwing heeft mede als doel de leefbaarheid in kleine kernen te handhaven of te verbeteren. De heer Hardus, coördinator van de Vereniging van Kleine Dorpen in Groningen geeft zijn mening hierover. Uit de bijdrage van Brigitte Wanders en Anja Brands blijkt hoe jonge boerinnen voor zichzelf een leefbare omgeving creëren. Een centraal onderwerp in de meeste artikelen is bestuurlijke vernieuwing, en zeker de behoefte daaraan. Louis Meuleman van de RPO geeft aan hoe het rijk daar over denkt, en legt uit hoe de nationale overheid haar ideeën aan andere overheden probeert over te brengen. 'Sturing op afstand' is het motto, hetgeen lagere overheden meer ruimte laat maar waardoor de doorwerking van bijvoorbeeld het koersenbeleid te wensen over laat. In sommige gebieden is volgens Meuleman een tegenstelling te zien tussen de belangen van natuur en milieu. Milieuvriendelijke melkveehouderij bijvoorbeeld heeft meer ruimte nodig, ruimte die ook voor natuurontwikkeling opgeëist wordt. Aloys Kemperman laat zien hoe dat in Zuidoost-Friesland uitpakt. Naar goed planologisch gebruik zijn in de loop der jaren voor het landelijk gebied talloze scenario's, ontwikkelingsschetsen en koersen bedacht. Han Lorzing wijst ons in zijn Visie erop dat blauwdrukken niet werken. Hij schetst een aantal mogelijke trends en verwacht op grand daarvan een verdere fragmentarisering van het platteland. Verder in dit nummer van AGORA onder meer een discussie tussen Daan Drenth en Lambert van der Laan, naar aanleiding van het artikel van de laatste over forensisme in het vorige nummer.
  • Het nieuwe werken
    Vol. 12 No. 1 (1996)

    'Het nieuwe werken': het is een mooie kreet, maar waar doet men dit eigenlijk? Thuis achter de pc, of in het gebouw van de baas? Of een beetje bij beiden? En hoe ziet deze werkomgeving eruit? Sinds de komst van de fax, pc, mobiele telefonie en het internet lijkt het wel alsof alles met alles samenhangt: telewerken is een potentiele oplossing voor het fileprobleem en kan grote voordelen hebben voor het milieu (electronen in een kabeltje nemen heel wat minder plaats in dan auto's op een weg). Telewerken kan echter ook nadelen hebben. Bijvoorbeeld voor kansarme groepen die door het telewerken in een nog afhankelijker en onzekerder positie kunnen komen. Wil het telewerken een serieuze kans krijgen, dan zal de techniek moeten verbeteren en zal de financiële aantrekkelijkheid verhoogd moeten warden. Bovendien zullen bedrijven en organisaties moeten leren bewuster met hun huisvesting, personeel en informatie om te gaan.
  • Architectuur als visitekaartje
    Vol. 11 No. 5 (1995)

    Het Bonnefantenmuseum in Maastricht kon na de opening in recordtijd de honderdduizendste bezoeker verwelkomen. Waarschijnlijk heeft dat meer te maken met het gebouw dan met de museumcollectie. Het is een van de tekenen dat bijzondere gebouwen zich in een grote belangstelling mogen verheugen. Een bedrijf krijgt gratis publiciteit wanneer het zich mooi of op zijn minst opzienbarend huisvest: zie het gebouw van de Gasunie in Groningen of het hoofdkantoor van de ING in Amsterdam-Zuidoost. Nu zijn dat twee voorbeelden van gebouwen waarbij de uiteindelijke gebruiker van tevoren bekend was en het ontwerp van de toekomstige huisvesting heeft kunnen regisseren. Hoe anders is dat bij vele andere woningbouw- en kantorencomplexen: het ontwerp wordt gemaakt zonder enige kennis van de toekomstige gebruiker. Beleggers, ontwikkelaars en architecten weten weliswaar of er in hun nieuwe schepping gewerkt of gewoond zal warden, maar in de meeste gevallen tast men in het duister over de (sub)culturele stroming waartoe de toekomstige gebruiker behoort en over speciale wensen die mogelijk bestaan ten aanzien van vorm, kleur en materiaalgebruik. De vraag is hoe erg dat is en wat het gevolg zou moeten zijn voor de architectuur. Een architect heeft in geval van een anonieme klant de vrijheid zich in de zeer specifieke smaak van de mogelijke consument, in de 'algemene Nederlandse smaak' of louter in zijn eigen smaak te verplaatsen. In dit nummer van AGORA wordt aandacht besteed aan die keuze: voor wie is de architectuur het visitekaartje? Voor de architect, voor de gebruiker, voor de opdrachtgever? Welke rol speelt de 'architectuur als visitekaartje' bij verschillende soorten vastgoed? Zou Nederland dichtslibben met variaties op kantoren in spiegelglas en 'boerderettes' met een klomp aan de muur wanneer toekomstige gebruikers meer hun stempel op het ontwerp zouden kunnen drukken? Of zou daardoor juist het risicomijdende marktdenken warden doorbroken en er in het spel tussen opdrachtgever en architect boeiende variaties ontstaan?
  • Mobiliteit
    Vol. 11 No. 4 (1995)

    De relatie tussen mobiliteit en ruimtelijke ordening staat de laatste tijd weer volop in de belangstelling. Schiphol, de A 37, de Noordzuidlijn, de Hoge Snelheids Lijn, de Betuwelijn, het zijn maar enkele van de vele projecten waar de laatste tijd over wordt gesproken en die alle hun repercussies hebben voor de ruimtelijke invulling van dit land. Onlangs kwam het ministerie van Verkeer en Waterstaat met eigen plannen voor een soort ringbebouwing in de Randstad die moet aansluiten op een net van stoptreinen. Parlementslid Adrie Duivesteijn van de PvdA heeft daar in het NRC ernstige kritiek op geuit, omdat aan die plannen geen visie op de Randstad ten grondslag ligt. Het soort problemen waar het hier om gaat is zeer complex, en kent vele aspecten. Mobiliteit en de mogelijkheden om infrastructuurprojecten te realiseren warden bepaald door de reeds bestaande ruimtelijke ordening. Tegelijkertijd zullen beslissingen over infrastructuur en de mobiliteit die daardoor ontstaat mede bepalend zijn voor de toekomstige ruimtelijke ordening. De interactie tussen mobiliteit en ruimtelijke ordening speelt zich bovendien af op zeer verschillende, maar met elkaar verweven, schaalniveaus: variërend van de aanleg van fietspaden en tramlijnen, tot de aansluiting van de Hoge Snelheids Lijn op Schiphol en kernen van de grote steden. Voeg daarbij dat analyse van deze problematiek betekent dat we te maken krijgen met een combinatie van technische, ruimtelijke, economische en maatschappelijke aspecten, en het zal duidelijk zijn dat dit onderwerp niet in enkele pagina's uitputtend is te behandelen. In dit nummer van AGORA warden daarom enkele aspecten van de relatie tussen mobiliteit en ruimtelijk ordening behandeld. Deze !open in schaalniveau op van een kleinschalig initiatief als de Buurt Auto Service in het Amsterdamse stadsdeel Westerpark, via het transferium in Groningen tot het zogeheten ARGUS-plan. Dit laatste is een plan dat gebaseerd is op een volledig andere visie op de Randstad dan het ringboemeltje van Verkeer en Waterstaat.
  • Toerisme
    Vol. 11 No. 3 (1995)

    Toerisme is een verschijnsel dat vaak gebagatelliseerd wordt als zijnde leuk en ludiek. Economisch gezien is dat volstrekt onterecht. Het is de derde exportsector ter wereld en de belangrijkste bedrijfstak in Nederland. Het 'op vakantie gaan' is voor veel Nederlanders bijna een eerste levensbehoefte geworden. De Nederlander geniet van zijn fietsvakantie, komt even op adem aan het strand van de Middellandse Zee of beleeft een avontuur in Zuid-Amerika. Toerisme is ook een verschijnsel met veel innerlijke tegenstrijdigheden. Enerzijds is het een belangrijke bron van inkomsten voor veel economieën, anderzijds kan toerisme grote schade aanrichten aan kwetsbare natuurgebieden of kan toerisme een bron van ergernis vormen voor de bewoners van een gebied. In grote steden is het belangenconflict van toerist versus bewoner en omgeving waarschijnlijk nog het geringst. De gemeente Rotterdam bijvoorbeeld heeft de afgelopen tien jaar grote inspanningen verricht om het verblijfsklimaat te verbeteren en de toeristische aantrekkelijkheid te vergroten en met succes. Architectuur en gebouwde omgeving nemen hierin een belangrijke plaats in. Meestal veroorzaakt toerisme echter een groot aantal belangentegenstellingen. Kwantiteit en kwaliteit van ruimte zijn in veel gevallen voorwaarde voor een positieve vakantiebeleving. Ruimte om te wandelen, te skiën, te zeilen, ruimte om van het landschap te genieten. Bij een teveel aan toeristen, wordt dezelfde toerist echter een storend element in de beleving van andere toeristen. Bovendien richt de toerist soms schade aan het landschap. Vandaar dat 'duurzaam toerisme' een populair verschijnsel aan het worden is: toerisme met inachtneming van het natuurlijke draagvlak van een gebied. Een andere trend, met zowel negatieve als positieve consequenties, is het op vakantie gaan naar steeds verder weg gelegen bestemmingen. Deze ontwikkeling kan bijdragen aan een betere verstandhouding tussen culturen en tot een verbetering van de economische situatie in een aantal landen. Het bijbehorende vliegverkeer legt echter een zeer groot beslag op energiebronnen en is veroorzaker van veel luchtvervuiling. Op een lager schaalniveau biedt toerisme gemeenten een bron van inkomsten, maar tegelijkertijd veroorzaakt het een mobiliteitsprobleem. Gemeenten willen niet dat er minder toeristen komen in hun stad of dorp, en proberen door verkeersregulerende maatregelen de toeristenstroom in goede banen te leiden. Al met al legt toerisme veel beslag op schaarse middelen. Een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van toerisme door zowel toeristen, bedrijfsleven als overheid is noodzakelijk om bewuste keuzes te maken om ook de kwaliteit van toerisme in de toekomst veilig te stellen.
  • Zuid-Limburg
    Vol. 11 No. 2 (1995)

    Waarom Zuid-Limburg als thema van deze AGORA? Daar zijn verschillende redenen voor. De provincie en de 'Euregio' waar zij tegenwoordig deel van uitmaakt, slagen er de laatste jaren goed in de aandacht op zich te vestigen. De stad Maastricht profileert zich met het verdrag dat daar werd gesloten, met het Bonnefanten Museum, de International Fine Arts Fair en in het algemeen als centrum voor kunst en cultuur. Ook de rest van Zuid-Limburg heeft succes. De regio blijkt geliefd als Europese vestigingsplaats voor Japanse multinationals, terwijl vliegveld Beek aan tafel zit met de grootste Duitse bedrijven en de Universiteit van Aaken om te overleggen over het soort diensten dat men kan aanbieden aan Duitse industrieen die hun researchcentrum in Aaken willen vestigen. Al deze activiteiten staan in het licht van de snelle opkomst van de Euregio waarvan Zuid-Limburg niet alleen deel uitmaakt, maar waarin het gebied ook een centrale plaats inneemt. Toch is het niet alleen maar hosanna wat de klok slaat. De problemen waarmee men kampt, hebben te maken met de beschikbare ruimte en met de erfenis van het verleden. Het inpassen van moderne industrieen en nieuwe activiteiten in een kleine regio waarvan de structuur in belangrijke mate is bepaald door de mijnbouw en door de traditionele landbouw, is niet eenvoudig. Voeg daarbij het beset dat Limburg beschikt over een uniek natuur- en landschapsschoon dat men zoveel mogelijk wil behouden en de complexiteit van de problemen wordt duidelijk. Het behoud van het Mergelland is in dit opzicht een 'case in point'. Het traditionele landschap van het Mergelland, dat min of meer wordt omsingeld door de 'stedenring' Maastricht-Luik-Aaken-Heerlen, wordt van alle kanten bedreigd. Binnen het landelijk gebied oefenen landbouw, natuur en recreatie druk uit op het oorspronkelijke karakter van het landschap. Vanaf de randen wordt het Mergelland ondertussen steeds meer ingesloten door de oprukkende industrieterreinen, woonwijken en vliegvelden. De provincie probeert al deze tegenstrijdige belangen met elkaar in overeenstemming te brengen door een op de VINEX-nota gebaseerd beleid waarin het onderscheid tussen stedelijk en landelijk gebied en tussen landbouw- en natuurareaal centraal staat. Zowel ruimtelijk als qua economisch/politieke problemen lijkt Zuid-Limburg een klein laboratorium voor de krachten en belangenconflicten die ook in de rest van Nederland de ontwikkelingen bepalen.
81-120 of 169